De bouwplaats van de Æbelina was naast het skûtsjemuseum De Stripe in Earnewâld.
De aparte bouwloods was zodanig opgezet dat het bezoekende publiek de bouw van het schip van dichtbij kon volgen.
De Æbelina was in de tweede helft van de 19e eeuw in zeilwedstrijden bijna niet te verslaan. Het schip werd in 1861 gebouwd als beurtschip door de befaamde bouwmeester Eeltje Holtrop van der Zee te Joure.
Het schip werd zonder tekeningen gebouwd. In de werfboeken van Holtrop van der Zee is een uitgebreid bestek van een zusterschip bewaard gebleven.
Aan de hand van dit bestek heeft scheepsontwerper Heine Deelstra, samen met bestuurslid Jelmer Kuipers en bouwmeester Johan Prins het geschreven bestek “vertaald” in een voorlopige schets waaruit Deelstra bouwtekeningen vervaardigde.
De afmetingen van “it fearskip” zijn: lengte 12,16 m., breedte 3,11 m., hol 1,13 m. Zeiloppervlak totaal 73 m2.De kiel en de stevens zijn 17 september 2004 opgesteld.
Het schip is bijna geheel uit eikenhout opgebouwd en wel op traditionele wijze, waarbij wel gebruik werd gemaakt van modern (hand-)gereedschap en van moderne houtbewerkingsmachines.
De materialen die gebruikt werden:
Hout
Het eikenhout is deels uit de handel betrokken, deels uit landgoederen en bossen gezocht. Bij dit laatste werd voornamelijk gedacht aan het “kromme hout” voor de spanten.
Dit hout is gezaagd bij traditionele zagerijen, zoals houtzaagmolen De Rat in IJlst.
De eik wordt gezaagd
Werkwijze
In de zomer van 2005 is bouwmeester Johan Prins met zijn medewerkers begonnen met het vlak - dit is de ‘bodem’ - van het schip te maken.
Hiervoor werden lange dikke eikenhouten planken gebruikt. Deze vlakplanken werden bij elkaar gehouden door eiken balken, die per stuk op maat moesten worden gezaagd en geschaafd. Deze balken heten 'liggers of 'leggers'.
Op een stellage ingeklemd, werden de planken door plaatselijke verhitting krom gebrand, net zo lang tot ze de gewenste vorm hadden.
Eerst één tegen de rechterzijde van de kielbalk, dan één tegen de linkerzijde.
Eén zo’n deel wordt een "gang" genoemd.
Voor elke gang zijn meestal 2, soms 3 eiken planken nodig.
De gangen werden eerst provisorisch met elkaar verbonden, als de romp bijna klaar was, werden er houten pennen in gedreven, de z.g. 'deutels'. Vaak zijn deze van essenhout.
Op het kopse einde wordt een inkeping gemaakt waarin een eikenhouten wigje wordt geslagen. Dit is al een eeuwenoude methode en in feite onovertroffen.
De eik wordt gezaagd
Na de vlakplanken kwam de 'kimgang', de plank die de overgang vormt tussen het vlak en de huid van het schip. Deze gang en de volgende huidgangen lopen door tot de voor- en achtersteven. Ze sluiten de vlakgangen in. Ze werden uit twee of drie delen gemaakt.
Wanneer de romp zo hoog is geworden dat het 'wellinghout' - een soort stootrand - wordt bereikt, moeten er weer meer spanten in worden gezet. Dit zijn de z.g. 'krommers'. Deze worden gezaagd uit kromgegroeid hout. In de romp worden ze naast de 'leggers' geplaatst. Het vormen van deze huidgangen is een moeilijk karwei, immers hier wordt de vorm van het schip gemaakt.
Met een mal wordt bepaald of de eik de juiste kromming heeft